Utrechtse Kronieken
sleutels tot de Utrechtse geschiedenis
Kroniek Vrouwenklooster

Signaturen: UBU 1260 (5 L 9) en HUA 708, nr. 986
Datering: 1470-1477 en 1477
Typering: Twee versies van de kloosterkroniek van het Utrechtse Sint-Nicolaasconvent vanaf de stichting in 1337 tot eind 15e eeuw.

De kronieken

De kroniek beschrijft de geschiedenis van het Sint-Nicolaasconvent in Utrecht van 1337 tot 1477. Van de kroniek zijn twee versies overgeleverd: UBU, Hs. 1260 en HUA, 708–20, inv. nr. 986 (Hs. 986).

Hs. 1260 bevat naast de kroniek, die het grootste deel van het handschrift beslaat, ook een afschrift van de stichtingsakte van het klooster in 1337 door Hendrik Stove (fol. 2r-4v), een akte uit 1394 waarin het stadsbestuur het klooster onder toezicht plaatst van Herman van Wulven en Derick Willemszn. Ook is een korte tekst opgenomen over de stichting van de Derde Orde waartoe het Nicolaasconvent behoorde (fol. 6v). Achterin het handschrift is nog een administratieve tekst opgenomen, waarvan een deel ook voorin is afgeschreven.

Hs. 986 is een verzamelhandschrift en bevat teksten die betrekking hadden op de memoria- en herinneringscultuur in het klooster. Hieronder viel zowel het gedenken van overleden kloosterzusters en weldoeners, als het gedenken van de kloostergeschiedenis. Vandaar dat de kroniek in dit handschrift is opgenomen. Naast de kroniek bevat dit handschrift onder meer twee akten die ook in Hs. 1260 zijn afgeschreven (fol. 1r-5r), maar ook een lijst van missen die in de kloosterkapel gesticht waren (fol. 14r-17r), lijsten van de biechtvaders, medepriesters en maters van het klooster tot 1602(fol.20v-27r), twee overzichten van overleden kloosterzusters (resp. fol. 24r-27v en fol. 43r), een schenkingsregister (fol. 29r-42v) en een necrologium (dodenkalender) van overleden zusters en weldoeners (fol. 44r-69v).

De kroniek van Hs. 1260 is ouder en uitgebreider dan die van Hs. 986. De kroniek van Hs. 986 is waarschijnlijk een afschrift van een versie die verloren is gegaan en die een bewerking was van Hs. 1260. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste bevat Hs. 1260 oorspronkelijk leeggelaten plekken voor jaartallen en namen die later – nadat de gewenste informatie was opgezocht – zijn ingevuld met andere inkt. Hs. 986 is in zijn geheel in één keer afgeschreven. Er zijn geen latere toevoegingen. En ten tweede is de tekst van Hs. 986 in vergelijking met Hs. 1260 op een aantal punten sterk ingekort, of zijn passages in het geheel niet opgenomen. Daarnaast bevat Hs. 986 ook passages die in Hs. 1260 niet voorkomen. Ingekort zijn bijvoorbeeld het stuk over de Moderne Devotie en het stuk over het overlijden van biechtvader Johan van den Berge en mater Nanna Jansdochter. Passages die in Hs. 986 zijn weggelaten hebben onder meer betrekking op het Utrechts Schisma, enkele problemen die de zusters hadden met de biechtvaders en de armoede van het klooster. Daar tegenover staat dat Hs. 986 ook informatie bevat die niet in Hs. 1260 is opgenomen. Zo zijn de data in Hs. 986 preciezer dan in Hs. 1260 (vaak wordt de datum gegeven die in Hs. 1260 ontbreekt), wordt de totstandkoming van de kapel in Hs. 986 uitgebreider beschreven dan in Hs. 1260 en geeft Hs. 986 informatie over aflaten die aan het klooster verbonden waren. Gezien het feit dat Hs. 986 in een keer is afgeschreven en informatie bevat die ontbreekt in Hs. 1260 is het waarschijnlijk dat voor Hs. 986 een ander – verloren gegaan – handschrift is gebruikt, dat een bewerking was van Hs. 1260.

De instelling

De gemeenschap die later het Nicolaasconvent zou worden ontstond in 1337 toen priester Hendrik van der Stove een huis en hofstede aan het Nicolaaskerkhof in Utrecht ter beschikking stelde aan een aantal guetwillige maegden die daar God dienden en de zorg op zich namen van armen en zieken. In 1394 vroeg het stadsbestuur aan Herman van Wulven en Derick Willemszn. om toezicht te houden op de gemeenschap. Ze mochten niet langer bedelen en moesten in hun levensonderhoud voorzien met handenarbeid. Omstreeks die tijd kwam de gemeenschap binnen de invloedssfeer van een groep Utrechtse conventen die onder de geestelijke leiding stonden van Wermboud van Boskoop en de mater van het Utrechtse Ceciliaeconvent, Aleid Cluten. Hieruit ontstonden de Derde Ordeconventen. In 1399 namen de zuster van het Nicolaasconvent de derde regel van Franciscus aan en gingen ze deel uitmaken van de Derde Orde. In de periode na de toetreding tot de Derde Orde was het Nicolaasconvent niet erg rijk. Wermboud van Boskoop en Gerrit Bronkhorst raadden de zusters zelfs aan over te gaan naar andere instellingen, een advies dat de zusters niet opvolgenden. Hun doorzettingsvermogen werd uiteindelijk beloond.

In 1422 werd in het bijzijn van Tyman Braam en Jan van Galecop de clausuur ingesteld, waardoor het een besloten klooster werd en de zusters niet meer naar buiten mochten. In dat jaar kreeg het klooster van de parochie van Sint-Nicolaas eveneens toestemming om een eigen biechtvader te kiezen, een gewijd altaar te hebben, de mis te laten opdragen en de eucharistie te ontvangen van hun biechtvader. Vanaf 1460 mochten de zusters ook begraven worden in hun eigen kapel, maar het duurde nog tot 1477 voordat de zusters zich helemaal afsplitsten van de parochie van Sint-Nicolaas. Het is tot dat jaar dat de twee overgeleverde versies van de kroniek van het klooster loopt.

Tijdens het Utrechts Schisma bleef het klooster trouw aan de pauselijke kandidaat Zweder van Culemborg. De kloosterzusters die in die periode overleden werden ’s nachts begraven in het Ceciliaeconvent.

Het klooster had dikwijls een moeizame relatie met het stadsbestuur. Zo moest het klooster zich in 1447 verantwoorden voor ongeoorloofde uitbreiding van de bezittingen. In 1581 werd de instelling, zoals enkele andere vrouwenkloosters, onder curatele gesteld van het stadsbestuur en mochten er geen nieuwe zusters meer worden aangenomen. In 1586 werden soldaten van de graaf van Leicester in een deel van het klooster ondergebracht, de altaren in de kapel werden vernield en er werden paarden gestald. Nadat Leicester en zijn manschappen waren vertrokken, werd het klooster gedeeltelijk als hospitaal ingericht. De kloosterkapel werd in 1632 voor afbraak verkocht. En nadat de zusters in 1641 definitief waren vertrokken – zij namen hun intrek in het Arkelconvent aan de Nieuwegracht – werd het convent verbouwd tot een tuchthuis, wat het tot 1897 zou blijven.

 

De auteur

Over de auteur(s) van de twee kronieken is niets met zekerheid te zeggen. Mogelijk was het Aleid Zuermond, mater van het klooster tussen 1454-1513. Maar het is ook mogelijk dat een andere kloosterzuster of de biechtvader van het klooster de kroniek opstelde. Ook Jacob Alberstzn. († 1488), die medepriester was en veertig jaar rentmeester van het klooster was, is een serieuze kandidaat.

 

De handschriften

HUA

Bewaarplaats HUA
Toegangsnummer 708 (Bewaarde Archieven I)
Inventarisatienummer 986
Titel/omschrijving Register van het begijnhuis
Datering 1477-ca. 1650
Materiaal Perkament
Boekblok/binding 69 ff.

UBU

Bewaarplaats UBU
Signatuur 5 L 9
Voormalige signatuur Hist. 13
Catalogusnummer 1260
Datering 1470-1477
Materiaal Perkament
Afmeting 155 X 105 mm
Boekblok/binding 31 ff.
Band Slap perkament, contemporain
Decoratie Initiaal met Utrechts penwerk (draakje) (fol. 7r)

Literatuur en edities

  • Biemans, Binie, en Truus van Bueren, ‘A Veritable Treasure Trove: the Memorial Book of St. Nicholas’s Convent in Utrecht and Its Art Donations’, in: Truus van Bueren and Andrea van Leerdam, Care for the Here and the Hereafter. Memoria, Art and Ritual in the Middle Ages (Turnhout 2005) 249-265.
  • Boer, P. de, ‘Het Carmelietenklooster te Utrecht’, Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 38 (1912) 105.
  • Carasso-Kok, M., Repertorium van verhalende historische bronnen uit de middeleeuwen. Heiligenlevens, annalen, kronieken en andere in Nederland geschreven verhalende bronnen (Den Haag 1981) 214; nr. 195.
  • Gerritsen-Geywitz, G. ‘Het Utrechtse draakje’, in: M. van Egmond, B. Jaski en H. Mulder (ed.), Bijzonder onderzoek. Een ontdekkingsreis door de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Utrecht (Utrecht 2009).
  • Goudriaan, Koen, ‘De derde orde als onderdeel van de Moderne Devotie’, Ons geestelijk erf 74 (2000) 9-32, 28.
  • Goudriaan, Koen, ‘Gouda en de Moderne Devotie’, Historisch Tijdschrift Holland 27 (1995) 119-141, 123, 127; n. 19, 50.
  • Heussen, H.F. van, Historia Episcopatuum foederati Belgii... I (Lugduni in Batavis 1719) 93-95.
  • Horst, K. van der (e.a.), Handschriften en oude drukken van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek (Utrecht 1984) 117-118; nr. 45.
  • Janse, A., ‘Kroniek van het St. Nicolaas-klooster te Utrecht’, in: Dunphy, G., The encyclopedia of the medieval chronicle (Leiden, Boston 2010) 981.
  • Koorn, F.W.J., ‘Hollandse nuchterheid? De houding van de Moderne Devoten tegenover vrouwenmystiek en ascese’, Ons geestelijk erf 66 (1992) 97-114, 108, 112; n. 46.
  • Muller Fz., S., Lijst van Noord-Nederlandsche kronijken met opgave van bestaande handschriften en litteratuur (Utrecht 1880) 78.
  • Potthast, A.F., Repertorium fontium historiae medii aevi, primum ab Augusto Potthast digestum, nunc cura collegii historicorum e pluribus nationibus emendatum et auctum III (Rome 1970) 464.
  • Rijn, H. van, Historie ofte Beschryving vant Utrechtsche bisdom I (Leiden 1719) 694-702.
  • Stooker, K., en T. Verbeij, Collecties op orde. Middelnederlandse handschriften uit kloosters en semi-religieuze gemeenschappen in de Nederlanden (Leuven 1997) 406-407; nr. 1215.
  • Vermeulen, J., ‘Kronijk van het S. Nikolaasklooster te Utrecht’, Tijdschrift voor geschiedenis, oudheden en statistiek van Utrecht 4 (1852) 71-100 (71-73).

 

Online databases

MeMO; MeMO text carrier ID 240
MeMO; MeMO text carrier ID 242

 

Colofon

Transcriptie: Roel van den Assem, Lisette Blokker, Femke van Hilten, Luella de Regt
Eindredactie en inleiding: Bart Jaski en Rolf de Weijert

Kronieken