Utrechtse Kronieken
sleutels tot de Utrechtse geschiedenis

Diarium

0- ca. 1630

Kroniek Vrouwenklooster

Signatuur: UBU 798 dl.1 (6 E 15)
Datering: 1593-1600
Typering: Stadsgeschiedenis van Utrecht door Arnout van Buchel vanaf het vroegste begin van de stad tot eind zestiende eeuw. De nadruk ligt op de gebouwde stad en de instellingen in de stad. Ook is er aandacht voor verschillende Utrechtse families.

De kroniek

Het Commentarius rerum quotidianarum … (‘Commentaar op dagelijkse zaken …’), beter bekend als het Diarium (‘Dagboek’) van Aernout van Buchell ofwel Arnoldus Buchelius (1565-1641) is geen kroniek maar het autobiografische levensverhaal van Buchelius tot 1599 waarin hij dagboekaantekeningen, reisverslagen, memoires, maar ook genealogische aantekeningen, plaatsbeschrijvingen en historische gebeurtenissen uit Utrecht, de Republiek en Europa noteerde. Hij schreef in humanistisch Latijn, dat niet altijd even gemakkelijk te volgen is. Enige tientallen ingekleurde pentekeningen van monumenten, antiquiteiten, munten, wapens en stadsgezichten illustreren de tekst.

Dit opmerkelijke egodocument opent met een historische beschrijving van de stad Utrecht van ruim 50 folio’s, die is opgenomen in het corpus van Utrechtse Kronieken. Zijn reisbeschrijvingen en dagboekaantekeningen blijven vooralsnog buiten beschouwing. Aan een digitale editie van het gehele handschrift wordt momenteel gewerkt.

De twee kloeke delen die het Diarium telt zijn door Buchelius tussen 1593 en 1600 geschreven, en daarna tot circa 1625 regelmatig verbeterd en aanvuld. De aantekeningen beginnen in 1560 (dus voor zijn geboorte) en lopen door totdat ze in 1599 afbreken. Zijn reis naar Keulen in 1599-1600 beschreef Buchelius in een apart handschrift (Hs. 762).

Het Diarium is eigenlijk een editie door Buchelius zelf van verschillende dagboekjes (rapiaria) die hij had bijgehouden. Hiervan zijn er twee bewaard gebleven: Hs. 1640, getiteld Acta diurna ('Dagelijkse bezigheden'), dat zijn tijd in Douai en Parijs (juli 1584-mei 1586) behandelt, en Hs. 761, getiteld Rerum memorabilium diversarum observationum itineris mei Germanici et Italici commentariolus (‘Korte aantekeningen van diverse waarnemingen van memorabele zaken van mijn Duitse en Italiaanse reis’), over het begin van zijn tocht door Italië (februari en maart 1588). In beide rapiaria staan kruisjes of lange strepen in de kantlijn. Het blijken passages te zijn die Buchelius selecteerde voor opname in het Diarium, maar deze nam hij niet letterlijk over. Vaak herschreef hij het of maakte er een samenvatting van. Buchelius redigeerde dus zijn eigen werk. Hij wilde duidelijk een geordend geheel produceren, overzichtelijker dan de kleine en soms slordige en ongeordende rapiaria. Hij vulde de tekst van het Diarium aan met informatie uit andere aantekenboekjes of bronnen. 

De auteur

Arnoldus Buchelius (1565-1641) is een voorbeeld van het type geleerde dat de rust van de studeerkamer boven alles stelde. Boven universitaire of publieke functies, boven een actief deelnemen aan het maatschappelijk leven en boven alle vormen van publiceerdrift. Daartoe in staat gesteld door een bescheiden vermogen kon hij zich, vooral na de dood van zijn enige zoon in 1611 die hem zeer had aangegrepen, wijden aan zijn geliefd historisch, oudheidkundig en genealogisch onderzoek dat voornamelijk inventariserend, detaillistisch en soms fragmentarisch van aard was. Altijd bereid anderen van zijn kennis deelgenoot te maken, onderhield hij vriendschappelijke contacten met geleerden en geestverwanten van zijn tijd.

Buchelius volgde zijn opleiding aan de Utrechtse Hieronymusschool. Daarna heeft hij korte tijd letteren gestudeerd in Leiden. In 1584 vertrok hij naar Douai, waar hij zich anderhalf jaar aan de rechtenstudie wijdde. Van daar reisde hij verder naar Parijs, waar hij in contact kwam met vele geleerden, onder wie Jean Dorat. In 1587-1588 maakte hij via Duitsland een reis naar Italië, die hem zijn hele verdere leven zou bijblijven. Na enkele kortdurende functies als secretaris te hebben vervuld, maakte hij in 1593 in Leiden zijn rechtenstudie af, waarna hij in Utrecht een advocatenpraktijk begon. Deze praktijk liet hem voldoende tijd voor zijn historische en genealogische studies. In 1593 jaar trouwde hij met Klaasje van Voorst. Afgezien van het feit dat Buchelius enige jaren bewindhebber van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (1619-1620) en ouderling is geweest – hij was omstreeks 1591 protestant geworden – heeft hij geen openbare functies meer vervuld.

Het handschrift

Hist. 132

Bewaarplaats UBU
Signatuur 6 E 15
Voormalige signatuur
Catalogusnummer 798 dl.1
Datering 1593-1600
Scribent Aernout van Buchell (1565-1641)
Materiaal Papier
Afmeting 313 X 202 mm
Boekblok/binding 275 + 237 ff.
Band Slap perkament met kartonnen platten, contemporain
Decoratie Verschillende tekeningen, ingekleurd of niet, van monumenten, gebouwen, portretten, wapenschilden, etc. Ingeplakte stukken uit oude drukken.
Link http://bc.library.uu.nl/nl/oude-dagboeken-vernieuwd.html

Overlevering en bewerkingen

Na Buchelius dood in 1641 kwam het handschrift in bezit van mr. Cornelis Booth. Rond 1800 was Gerlach Th. van der Capellen van Schonauwen (1734-1805), hoofd-officier van Amersfoort, eigenaar van het handschrift. Hij was een afstammeling van Digna Elizabeth, dochter van Cornelis Booth, heer van Mijdrecht, maar in hoeverre zij familie was van haar vaders naamgenoot, mr. Cornelis Booth, de erfgenaam van Buchelius, is nog niet achterhaald.

Nadien kwam het handschrift in het bezit van het Provinciaal Archief van Utrecht (een voorloper van Het Utrechts Archief). In 1881 is het overgegaan in de collectie van Universiteitsbibliotheek Utrecht.

Edities

Delen van het Diarium zijn in het verleden dikwijls in verkorte en bewerkte vorm uitgegeven. Van de beschrijving van Utrecht, die aan het eigenlijke Diarium voorafgaat, zijn twee eerdere edities gemaakt. In 1817 publiceerde P. van Musschenbroek een editie van een afschrift uit 1801, en in 1906 verscheen een (ingekorte) versie door S. Muller Fz.

Editie 1817
Cornelis Anthony van Wachendorff (1737-1810), secretaris van Utrecht, kreeg in 1801 toestemming om een afschrift te maken van de beschrijving van de stad, terwijl hij ook een uittreksel van de rest van het tweedelige boek maakte. Op het kasteel Schonauwen in Houten, dat in 1812 door de nieuwe eigenaar gesloopt werd, heeft hij dat gedaan. Maar ‘helaas niet met de noodige zorg: naar het schijnt was zijne kopie vol fouten’, zoals Muller  (editie 1906) schrijft op p. 135 van zijn inleiding. Ook mr. P. van Musschenbroek (1764-1824), die van 1803-1819 archivaris van Utrecht was, had belangstelling voor het handschrift van Buchelius, maar om een of andere reden heeft hij het zelf nooit in kunnen zien. Om van de nood een deugd te maken, heeft hij toen het afschrift van Van Wachendorff, ook al zag hij dat het vol fouten zat, in 1817 laten drukken als een boekje van 119 bladzijden (Van Musschenbroek, Descriptio urbis Rheno-Traiectinae). Zo werd twee eeuwen geleden de oudste beschrijving van de Utrecht eindelijk gedrukt.

Editie 1906
In 1906 kwam de toenmalige archivaris S. Muller Fz. met een verbeterde uitgave van de stadsbeschrijving (Muller, ‘Arnoldus Buchelius, Traiecti Batavorum descriptio’). Muller heeft grote delen van de openingstekst (fol. 4r-31r) letterlijk uitgegeven, hier en daar aangevuld met passages die verderop in het grote handschrift voorkomen. Daarentegen heeft hij flink gesnoeid in de folia die Buchelius vulde met namen van Utrechtse families (fol. 31v-65v). Hij zegt hierover in een noot op p. 233 (bij fol. 32r): ‘Uit de hier volgende uitvoerige aanteekeningen over Utrechtsche families, die Buchelius in zijne Descriptio en verderop verschillende plaatsen van zijn hs. heeft ingelascht, zijn alleen de hoofdzaken over oorsprong en geschiedenis der families opgenomen, terwijl alle aantekeningen over leden der families geschrapt zijn.’ Anderzijds nam hij weer in voetnoten passages over andere families op, die hij verderop in het handschrift vond. Hij veranderde ook de volgorde binnen de Descriptio: na fol. 31v-41r volgt 47v-51v, dan 53v en 62v-66r, 41v-47r, en tenslotte 52r, met weglating van 52v. Fol. 47v-51v is door Muller beperkt opgenomen.

Verantwoording noten
In de marges noteerde Buchelius dikwijls verwijzingen naar klassieke auteurs en andere relevante boeken (die soms pas na 1600 verschenen zijn). Voor de editie uit 1906 van S. Muller Fz. is een aantal noten (marge-aantekeningen) aangevuld door de Groningse historicus prof. U.Ph. Boissevain, namelijk de verwijzingen naar klassieke auteurs. Deze noten zijn hier ongewijzigd overgenomen. Er staat bijv. in de tekst: cuius meminit Strabo. De voetnoot is: Lib. VII [5, 3 p. 314. (Loeb III, Geography,  7.5.3, p. 256)]. De annotatie van Buchelius was Lib. VII. Boissevain voegde eraan toe: [5, 3 p. 314], daarbij verwijzend naar de pagina in een editie die een eeuw geleden voor iedere classicus duidelijk was. Voor deze digitale editie zijn zoveel mogelijk de vindplaatsen opgezocht in de Loeb-editie die in alle grote bibliotheken aanwezig is, en die tussen ronde haken gezet: (Loeb III, Geography,  7.5.3, p. 256). Bij niet-klassieke, meestal zestiende-eeuwse auteurs, gaf Boissevain geen nadere verklaring. Bijvoorbeeld bij Cornelius Aurelius, is de noot van Buchelius zelf: ‘Bataviae lib. I cap. 4’. Dat is in de digitale editie: [Cornelius Aurelius, Defensorium gloriae Batavinae e.a. werd uitgegeven door Bonaventura Vulcanius als Batavia, Leiden 1586]. De paginering is niet verder teruggezocht.

Edities overige delen Diarium
Een jaar na Muller, in 1907, publiceerden G. Brom en L.A. van Langeraad een grote selectie uit het Diarium, dus uit delen die geen betrekking hadden op de beschrijving van Utrecht. Daarnaast zijn er nog andere edities van delen van het Diarium in andere talen gepubliceerd. Zo is de beschrijving van Buchelius’ studietijd in Douai (Dowaai) en zijn verblijf in Parijs vertaald in het Frans. Zijn drie reizen door Duitsland zijn samen in Duitse vertaling uitgegeven. En de verhandeling over Buchelius’ verblijf in Italië, waar Deel II mee opent, is verschenen in een Italiaanse vertaling. Al die aparte vertalingen zijn ruim een eeuw geleden verschenen.

Literatuur en edities

  • Brom, G. & L.A. van Langeraad (red.), ‘Arend van Buchel, Diarium.’, Werken van het Historisch Genootschap, 3e serie, nr. 21 (Amsterdam 1907).
  • Horst, K. van der, (e.a.), Handschriften en oude drukken van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek (Utrecht 1984) 275-276 (nr. 131).
  • Hoogewerff, G.J. & J.Q. van Regteren Altena (red.), Arnoldus Buchelius, “Res picturae”. Aanteekeningen over kunstenaars en kunstwerken [...] (1583-1639). Quellenstudien zur Holländischen Kunstgeschichte 15 (Den Haag 1928).
  • Jong, J.L. de, ‘An art loving dutchman in Florence. Observations on Aernout van Buchell’s appreciation of contemporary works of art in the ‘Pulchra et Florente Hetruriae Urbe’, 1588’, in: A.W.A. Boschloo, E. Grasman & G.J. van der Sman (red.), Aux Quatre Vents. A festschrift for Bert W. Meijer (Florence 2002) 263-266.
  • Jong, J.L. de, ‘Iacet in colle… Siena in een beschrijving van Aernout van Buchel (1588)’, Frons 30.3 (2010) 41-52.
  • Jong, J.L. de & S. Kemper, ‘Historiam hanc diu quaesitam invenire non potui. Aernout van Buchel bij de Engelenburcht en op het Capitool’, in: M. van Egmond, B. Jaski & H. Mulder (red.), Bijzonder onderzoek. Een ontdekkingsreis door de bijzondere collecties van de Universiteitsbibliotheek Utrecht. (Utrecht 2009) 48-55.
  • Jong, J.L. de, en S. Kemper, ‘Aernout van Buchel in Napels’, Incontri 27.1 (2012), 3-20.
  • Keussen, H. (vert.), ‘Die drei Reisen des Utrechters Arnoldus Buchelius nach Deutschland, insbesondere sein Kölner Aufenthalt’, Annalen des historischen Vereins für den Niederrhein 84 (1907) 1-102; 85 (1908) 43-90.
  • Lanciani, R. (red.), A. Buchellius, Iter Italicum (Rome 1901).
  • Langereis, S., Geschiedenis als ambacht. Oudheidkunde in de Gouden Eeuw: Arnoldus Buchelius en Petrus Scriverius (Hilversum, 2001).
  • Muller Fz, S., ‘Arnoldus Buchelius, Traciecti Batavorum descriptio’, Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap 27 (1906) 131-268.
  • Musschenbroek, P. van, Descriptio urbis Rheno-Traiectinae, aliaque, ad res praesertim Traiectinas spectantia / excerpta ex inedito m.s. Arnoldi Buchelii diario (a C. A. van Wachendorff ; edita curante P. van Musschenbroek) (z.p. 1817).
  • Pollmann, J., Een andere weg naar God. De reformatie van Arnoldus Buchelius (1565-1641) (Amsterdam 2000).
  • Vidier, A., ‘Description de Paris par Arnold van Buchel (1585-1586). Avec une notice biographique par L.A. van Langeraad. L’iter Parisienne de N. Chytrée’, Mémoires de la Société de l’Histôire de Paris et de l’Île-de-France 26 (1899), 59-195. Ook apart uitgegeven: (Parijs 1900).
  • Warenghien, M. le baron de, ‘Un Hollandais à l’Université de Douai. Journal d'Arnold van Buchell du 11 mars au 28 juin 1585’, Mémoires de la Société d'agriculture, sciences et arts. Centrale du Départ. du Nord séant à Douai, 3. série, 8 (1904) 403-472.

Colofon

Transcriptie, vertaling: Kees Smit, Frits de Goojer
Inleiding: Bart Jaski, Kees Smit, Rolf de Weijert
Bewerking en eindredactie: Rolf de Weijert

Kronieken