Utrechtse Kronieken
sleutels tot de Utrechtse geschiedenis

Catalogus Episcoporum

695- ca. 1364 (1496)

Kroniek Vrouwenklooster

Signatuur: HUA 218-1, nr. 43-a
Datering: 1342
Typering: Lijst van Utrechtse bisschoppen vanaf Willibrordus (695) tot en met Jan van Arkel (1378) met korte levensbeschrijvingen en gegevens over de oorlogen die deze bisschoppen voerden.

De kroniek

De Catalogus episcoporum Ultrajectinorum (Lijst van de Utrechtse bisschoppen) bevat een overzicht van de belangrijkste daden van de Utrechtse bisschoppen vanaf 690 tot en met 1342. Dit overzicht dat in eerste opzet omstreeks 1342 is aangelegd (door hand A), is in de veertiende en vijftiende eeuw aangevuld en voortgezet door vijf andere auteurs (hand B, C, D, E en F). Vooral hand B voegde omstreeks 1380 uitvoerige kroniekaantekeningen toe, waaronder ook veel gegevens uit de geschiedenis van de graven van Holland. Tegelijk heeft deze hand alle bisschoppen van Willibrord (695) tot en met Jacob van Outshoorn (1322) voorzien van een volgnummer.
De eigenlijke Catalogus wordt voorafgegaan door twee lijsten: op fol. 1r staat een uit ca. 1400 daterende lijst van de graven van Holland (door hand D), en op fol. 1v een lijst van de bisschoppen van Utrecht over de periode 695-1342 (hand A), aangevuld en voortgezet door de vijf latere handen tot en met de regering van bisschop David van Bourgondië, dus tot ná 1456. Vervolgens begint op fol. 2r de eigenlijke Catalogus.

Het tekst is slechts in één handschrift overgeleverd. Dit handschrift maakt deel uit van een convoluut, dat wil zeggen een verzamelhandschrift met verschillende handschriften die op een later tijdstip (in dit geval de zeventiende eeuw) samen zijn ingebonden in een band. Dit convoluut bestaat uit twee (codicologische) eenheden. De eerste codicologische eenheid dateert van ca. 1342 met veertiende- en vijftiende-eeuwse aanvullingen, en bevat naast de Catalogus een afschrift van het cartularium met de rechten van de Utrechtse bisschop (Liber donationum imperialium). De tweede codicologische eenheid dateert van ca. 1446 en bevat afschriften van enkele traktaten uit de dertiende en veertiende eeuw.

Historiografisch behoort de Catalogus niet tot de kronieken maar tot het genre van de catalogi. Dat zijn chronologische lijsten van gezagsdragers, met kernachtige, karakteristieke beschrijvingen van de hoofdpunten van hun ambtsuitoefening. Maar omdat er veel historische gebeurtenissen in worden beschreven, zijn ze toch opgenomen in het Utrechtse Kronieken Project.
Kenmerkend voor catalogi is de middeleeuwse telling der jaren, waarbij aanvang en de duur van de regering van de opeenvolgende gezagsdragers consequent worden beschreven. In de Catalogus wordt bovendien steeds melding gemaakt van de plaats waar de betreffende bisschop is begraven. Voor zover begraven in de Domkerk wordt ook de situering van het graf in de kerk gegeven. De vaste volgorde van de gezagsdragers vormt een belangrijk aspect van catalogi. Dikwijls wordt deze met volgnummers geaccentueerd.
In catalogi wordt dikwijls gerefereerd aan andere gebeurtenissen die gelijktijdig met de regering van een bepaalde ambtsdrager hebben plaatsgevonden. Zo wordt in de Catalogus – en dan met name in de aanvulling van hand B – veelvuldig melding gemaakt van parallelle gebeurtenissen uit de geschiedenis van de graven van Holland, soms ook van bepaalde natuurverschijnselen.

De bisschoppenlijst zoals die door de Catalogus wordt gepresenteerd, is te beschouwen als de officiële lijst van de Utrechtse kerk. Dezelfde bisschoppen vinden we terug in de Chronographia (of Chronicon), de beroemde kroniek van Johannes de Beke (ook wel Beka of De Beka). De oorspronkelijke tekst van de Catalogus door hand A is ouder dan de Chronographia van Beka. Afgezien van allerlei continuaties (vervolgen) heeft Beka zijn werk geschreven tussen 1339 en 1346 te Egmond. De inhoud van de Catalogus wijkt ten dele af van de tekst van Beka. De Catalogus is mogelijk een van Beka’s bronnen geweest.

Het is overigens Beka die de bisschoppen voor het eerst van een volgnummer heeft voorzien. Deze nummering is later door hand B ook in de Catalogus toegevoegd. Het gaat om een vaststaande canon, waar in principe geen namen aan kunnen worden toegevoegd of uit geschrapt. Pogingen hiertoe in de moderne historiografie zijn tot dusver weinig overtuigend.

De auteurs

De Catalogus is geschreven door zes verschillende auteurs, die op verschillende tijdstippen aan de tekst hebben gewerkt. Wie de auteur is geweest van de oorspronkelijke Catalogus (hand A) is onbekend, maar zeer waarschijnlijk maakte hij deel uit van het Utrechtse domkapittel. Dit valt af te leiden uit het feit dat hij de Domkerk betitelt als ecclesia nostra Traiectensis.
Later in de veertiende eeuw heeft een tweede hand (hand B) in de open ruimtes tussen en in de marge van de tekst van hand A in een kriebelig maar precies schrift overvloedige kroniek-aantekeningen toegevoegd bij alle bisschoppen vanaf Willibrord, met vermelding van parallelle gebeurtenissen en conflicten met de graven van Holland. Deze kantlijn- en interlineaire aanvullingen zijn het meest uitvoerig bij het pontificaat van bisschop Jan van Arkel (1342-1364) en de regering van graaf Willem III van Holland (1304-1337). Ook het overlijden van Jan van Arkel te Luik op 1 juli 1378 en diens bijzetting in de Domkerk te Utrecht kort daarna wordt nog door hem vermeld maar aan de gebeurtenissen tussen 1364 en 1378 besteedt hij echter geen aandacht. In de beschrijving van de faits et gestes van beide vorsten door hand B vindt men zijn bedoeling: het benadrukken van de gezamenlijke Utrechts-Hollandse geschiedenis. Hand B benadrukt – nog sterker dan Beka in zijn Chronographia die omstreeks 1350 zijn werk aan zowel bisschop Jan van Arkel en graaf Willem V van Holland opdroeg –, dat de bisschop van Utrecht boven de graaf van Holland was verheven, ondanks de vermeende koninklijke Frankische afstamming van het Hollandse gravenhuis. Geaccentueerd wordt het feit dat de graaf van Holland leenman van de bisschop is en dat het graafschap Holland een afsplitsing is van het Sticht Utrecht.

De lijst met Hollandse graven (fol. 1r) is opgesteld door hand D, ongeveer tegelijkertijd met het bijschrijven van de naam van bisschop Frederik van Blankenheim in de bisschoppenlijst, dus in of kort na juli 1393. Dat lijkt in tegenspraak met het feit dat de laatste graaf die in de gravenlijst wordt genoemd, die van Willem VI (1404-1417) is, maar bij nadere beschouwing blijkt deze naam (samen met enkele kleine verduidelijkingen bij eerdere namen) in een later stadium (in of kort na 1404) door dezelfde hand te zijn toegevoegd. Aanvankelijk moet de lijst dus – en dat is geheel in overeenstemming met de datering in of kort na 1393 – zijn geëindigd met graaf Albrecht van Beieren (1358-1404).

De gravenlijst moet overigens niet als een losse aantekening in het handschrift maar als onderdeel van de Catalogus worden beschouwd. Na de toevoeging van de talloze passages over de graven van Holland aan de bisschopsbiografieën door hand B vormde deze lijst een volwaardige toevoeging aan het geheel. Een toevoeging die het door hand B bewerkte Utrechts-Hollandse karakter van de Catalogus nog eens onderstreept: naast een lijst van de bisschoppen ook een van de graven van Holland.

Na het begin van de vijftiende eeuw volgen enkel nog twee bijschrijvingen in de lijst van bisschoppen. De laatste naam die wordt toegevoegd is die van David van Bourgondië, die in 1456 het Utrechtse bisschopsambt ontving. Na hem is de Catalogus niet verder bijgewerkt.

In onderstaande overzicht zijn de verschillende handen en de perioden waarin ze werkzaam waren samengevat:

 

AuteurDateringVerantwoordelijk voor:
Hand A Ca. 1342 Stelde de lijst van bisschoppen op tot Jan van Arkel en de levensbeschrijvingen, hoewel de biografische
gegevens zeer beknopt zijn.
Hand B Ca. 1378 Voegde veel nieuwe biografische informatie toe voor alle bisschopen tot en met Jan van Arkel. Hij noteerde in de lijst van bisschoppen alleen de naam van Jan van Arkel. Hij werkte waarschijnlijk vlak na, of tegelijkertijd met Hand C aan de tekst.
Hand C Ca. 1371- ca. 1379 Voegde gegevens toe van de bisschoppen Jan van Virnenburg, Arnold van Hoorn en Florens van
Wevelichoven (ook in de lijst van bisschoppen).
Hand D Vlak na 1393 Voegde Frederik van Blankenheim toe (gedeeltelijk) en stelde de lijst van Hollandse graven op.
Hand E Na 1425 voor 1455 Voegde de bisschoppen Zweder van Culemborg en Rudolf van Diepholt toe.
Hand F Na 1456  (voor 1496) Voegde bisschop David van Bourgondië toe, daarna is de lijst niet langer bijgehouden.

Het handschrift

Bewaarplaats HUA
Toegangsnummer 218
Inventarisatienummer 45-a
Voormalig toegangs-/ inventarisatienummer Staatarchiv Hanover, D. XIV.I
Voormalige signatuur XXII 90
Titel/omschrijving Convoluut bestaande uit twee codicologische eenheden met verschillende teksten.
Datering Ca. 1342 met 14e- en 15e-eeuwse aanvullingen (eerste deel); ca. 1446 (tweede deel)
Materiaal Perkament
Afmeting 280 x 192 mm (Buitenmarges zijn bij een restauratie deels afgesneden, met tekstverlies)
Boekblok/binding 157 ff.
Band De twee codicologische eenheden zijn in de 17e eeuw in een perkamenten band verenigd. In de jaren 60 of 70 van de 20e-eeuw is de handschrift ingrijpend gerestaureerd en zijn de platten voorzien van kartonnen bladkernen. De platten zijn opnieuw bekleed met het oude perkament. Voor de rug is nieuw perkament gebruikt.

Overlevering en bewerkingen

Het handschrift met de Catalogus en het cartularium zoals die in of kort na 1342 is vervaardigd door een lid van het Utrechtse domkapittel (hand A), was in de veertiende en vijftiende eeuw in het bezit van andere leden van dat kapittel, die ook enkele toevoegingen maakten. Dat blijkt direct of indirect uit de diverse aantekeningen in de marges van met name het cartularium. 

Na de reformatie is de codex in bezit gekomen van Von Ohr, kanunnik van het domkapittel te Paderborn. In de loop van de zeventiende eeuw is deze terechtgekomen in de keurvorstelijke bibliotheek van Hannover, waarna het in de negentiende eeuw terecht kwam in het Staatsarchief te Hannover. Bij een ondeskundige restauratie aldaar zijn de randen glad en gelijk gesneden, waarbij tekstfragmenten, van luttele letters tot complete zinnen verloren zijn gegaan.
In 1941 is tussen Nazi-Duitsland en de Nederlandse Rijksarchiefdienst een ruil van archiefstukken tot stand gekomen. Hieronder bevond zich het Liber donationum uit Hannover. Het handschrift werd geplaatst onder inventarisnummer 45-a in het archief van de Bisschoppen van Utrecht, waar het zich nog steeds bevindt, terwijl het beter in het archief van het Domkapittel geplaatst had kunnen worden. In het Repertorium van verhalende historische bronnen (nr. 24) wordt ten onrechte opgemerkt dat het handschrift in Hannover in 1943 verloren zou zijn gegaan.

Afschriften en uitgaven

Van het cartularium uit het handschrift zijn in het verleden enkele (gedeeltelijke) transcripties en edities gemaakt: de filosoof en bibliothecaris Gottfried Wilhelm Leibniz publiceerde (eind zeventiende eeuw) delen in zijn Annales Imperii; G.H. Pertz maakte in de negentiende eeuw gebruik van het handschrift ten behoeve van de Monumenta Gemaniae Histoirica (hij stelde ook zelf de inhoudsopgave van het handschrift op en maakte aantekeningen in de kantlijn); in 1881 werd de naamlijst van de bisschoppen door O. Holder-Egger gepubliceerd. En in 1892 heeft de Utrechtse archivaris S. Muller Fz. dertien oorkonden uit het cartulaium gepubliceerd in ‘Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht’. 

Vier jaar eerder, in 1888, publiceerde Muller al een gedeelte van de Catalogus. Wat hij toen uitgaf was de tekst zoals die omstreeks 1342 was samengesteld door hand A. De later toegevoegde kroniekaantekeningen, die veruit het grootste deel van de Catalogus vormen, liet hij achterwege. Ook de lijst van graven van Holland op fol. 1r liet hij buiten beschouwing.

Literatuur

  • Carasso-Kok, Repertorium van verhalende bronnen uit de Middeleeuwen (‘s-Gravenhage 1981), 152.
  • Jamar, J.T.J., en C. A. van Kalveren, Catalogus episcoporum ultrajectinorum : lijst van de Utrechtse bisschoppen 695-1378 : uitgave en vertaling (Utrecht 2005).
  • Muller Fz., S., Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht. Werken Historisch Genootschap, 3e serie 3 (’s-Gravenhagen 1892).

Colofon

Transcriptie: J.T.J. Jamar en C.A. van Kalveen
Inleiding en vertaling: J.T.J. Jamar en C.A. van Kalveen; Rolf de Weijert
Bewerking en eindredactie: Rolf de Weijert

Kronieken