Utrechtse Kronieken
sleutels tot de Utrechtse geschiedenis
Uw zoekacties: Archieven, bewaard bij het stadsbestuur van Utrecht, behoren...

708 Archieven, bewaard bij het stadsbestuur van Utrecht, behorend aan de stad ('Bewaarde archieven I') ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Oorspronkelijke inleiding
Bewerkingsgeschiedenis
Inventaris
3. Archieven van de godshuizen en fundaties, 1307-1813 (1885)
3.09. Fundatie van mr. Evert van de Poll
3.09.1. Toelichting
708 Archieven, bewaard bij het stadsbestuur van Utrecht, behorend aan de stad ('Bewaarde archieven I')
Inventaris
3. Archieven van de godshuizen en fundaties, 1307-1813 (1885)
3.09. Fundatie van mr. Evert van de Poll
3.09.1.
Toelichting
Organisatie: Het Utrechts Archief
Mr. Evert van de Poll, advocaat der Staten van Utrecht, bestemde bij testament van 10 augustus 1602 zijn geheel vermogen (na aftrek van enkele legaten) tot instelling van een huis, zooals te Amersfoort opgericht was, ‘omme de ledichgangers ende bedelaers van de straten te houden ende binnen tselve huys tot een eerlyck handwerck te onderhouden’. Met de uitvoering van dit werk worden vier door den stichter genoemde executeurs belast, die volkomen vrijheid zouden hebben bij ‘d'ordonnantie vant selve huys’, met de bevoegdheid om bij overlijden van een hunner een ander in diens plaats zouden benoemen. Over de wijze van uitvoering deze bevoegdheden hebben de executeurs 8 december 1770 een reglement gemaakt, dat verloren is, en op 28 februari 1792 een nieuw reglement, waarbij het vergeven der preuves en het benoemen hunner opvolgers eenvoudig tusschen de vier heeren (en na hun dood tusschen hunne oudste zonen) verdeeld worden; dit reglement wordt echter thans niet meer opgevolgd.
Het werkhuis is in 1604 ingericht in het voormalige Karmelietenklooster aan de noordzijde van het St. Nicolaas-kerkhof en in 1615 overgebracht naar een gedeelte van het St. Nicolaasklooster aan de westzijde van hetzelfde kerkhof (Rekening van kerkmeesters der St. Nicolaaskerk 1605/06; Van de Water, Placcaatboek III p. 549, transport van 21 november 1615). Blijkens de (eenig bewaarde) rekening van den knoopmaker en boekhouder over 1669 hield men zich er zich bezig met knoopendraaien, matrasmaken en spinnen. De kosten bedroegen blijkens de oudst bewaarde rentmeesters-rekening in 1626 fl. 4800,-, in 1669 ruim fl. 5000.-. Volgens den inventaris van 1718 werd het gebouw toen nog niet verhuurd en werd fl. 300,- loon betaald aan de ‘werkmeesters vant werkhuys’ (een ‘werkmeester’ en eene ’werkmeesterse’), terwijl er ook uitgaven werden gedaan voor turf en kaarsen ‘op de winckel’; het werkhuis schijnt dus toen nog in wezen geweest te zijn. Maar de groote uitgaaf voor de onderhoudskosten daarvan was toen toch reeds uit de rekeningen verdwenen; blijkbaar had dus de inrichting al niet veel meer te betekenen. Eerst in 1729 verdwijnt echter het tractement voor de werkmeesters geheel uit de rekeningen.
Het beheer der executeurs, door niemand gecontroleerd, schijnt al spoedig aanleiding te hebben gegeven tot klachten; de Vroedschap verstond daarom 24 juni 1667, dat de executeurs van het werk- of spinhuis voortaan gehouden waren, ‘gelijk ten regarde van alle sodanige publyke huysen geschiet’, jaarlijks rekening te doen aan Burgemeesteren. Hoewel de beheerders aanvankelijk bezwaar maakten (Resol. Vr. 18 jan., 15 mrt. 1669), blijken zij ten slotte toegegeven te hebben. In de verwarring tijdens de Franse bezetting raakte de nieuwigheid echter weder in onbruik (Resol. 28 dec. 1711); ook bleek er toen opnieuw aanleiding te zijn tot het stellen der vraag, of aan de bedoelingen van den stichter wel werd voldaan. Zeven jaren later werd de zaak naar aanleiding van eene ingekomen klacht opnieuw aangevat (Resol. Vr. 25 april, 9 mei, 25 juli, 1 aug. 1718): na een ernstig onderzoek besloot de Vroedschap toen, wegens ‘de kwade directie ontrent de fundatie gehouden ende nog wordende gehouden’, waardoor ‘geenszints wordt voldaen aan de goede intentie ende testamente van den fundateur’, dat het beheer der fundatie geheel zou worden overgebracht naar de stedelijke Momboirkamer, waar de fondsen onder toezicht van Gecommitteerden ter Momboirkamer en van de Executeurs zouden worden beheerd, zooveel mogelijk in overeenstemming met den wensch van den fundateur (Resol. Vr. 16 sept., 16 dec. 1720).
De klachten over de ‘quade directie’ waren niet overdreven; want er was voor een belangrijk bedrag schuld gemaakt en geld opgenomen. De Momboirkamer bracht nu orde; de landerijen der fundatie werden verkocht (Vr. resol. 27 jan. 1721); ook de overige bezittingen werden (krachtens de resolutiën der Vroedschap d.d. 20 augustus 1753 en 25 maart 1754 te gelde gemaakt en in obligatiën belegd. Aan heropening van het werkhuis, waartoe het kapitaal denkelijk onvoldoende geworden was, schijnt niet gedacht te zijn: het gebouw werd althans nu verhuurd. In 1760 vernemen wij, dat het ingericht was tot eene fabriek van zijden linten; in 1763 werd het weder ontruimd (Vr.-resol. 31 maart 1760, 8 aug. 1763); maar in 1788 werd het bestemd tot kazerne (Vr.-resol. 3 nov. 1788). De stichter had echter in zijn testament, nadat hij zijne goederen voor het weeshuis bestemd had, aan zijne executeurs de macht gegeven, om ‘nae gelegentheyt te versien’, dat ‘daert de noot off redelickheyt eyscht’ ook een deel van zijne nalatenschap zou ‘strecken tot onderhout van sijn vrienden’ (m.a.w. dat behoeftige bloedverwanten van den testateur ook iets zouden genieten uit de fundatie). Van daar dat reeds van den beginne af in de rekeningen der fundatie eene post opgenomen is voor ‘uytdelinge aen de vrinden van Pollio’. Na 1720 verschijnen naast deze post meer en meer eenige ‘pensioenen’, en blijkbaar is aldus langzamerhand, nu het werkhuis verdwenen was, de uitkering van preuves aan armen het nieuwe doel der stichting geworden.
De goederen der fundatie werden, volgens het regelement, dat door de Vroedschap op 11 maart 1715 vastgesteld was voor het beheer der ‘aan de Weescamer vervallen’ boedels, ‘gemanieert’ door den administrateur der kamer. Bij de opheffing der Momboirkamer bepaalden B. en W. echter 21 januari 1841, dat de Executeuren het beheer der stichting zouden hervatten en daarvan jaarlijks rekening zouden doen aan den Burgemeester. Daartoe zouden hun de eigendomsbewijzen worden teruggegeven; maar de rest van het archief bleef onder stedelijk beheer. Onlanghs verzochten nu de executeuren, de wenschelijkheid eener hereeniging van het uiteengerukte archief inziende, het gemeentebestuur, om het onder hen berustende deel van het archief der stichting tot 1813 in bewaring te willen nemen en het met de reeds in het gemeentearchief berustende stukken te doen ordenen en inventariseren. Bij resolutie van 3 mei 1918 hebben B. en W. zich bereid verklaard, aan dit verzoek te voldoen; de inventaris volgt hierna.
Bijlage
Regesten
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1284-1813
Toegangstitel:
Inventaris van de bij de archieven van het stadsbestuur van Utrecht bewaarde archieven, behorend aan de stad ('Bewaarde Archieven I'), 1284-1813 (1885)
Auteur:
S. Muller Fz.
Datering toegang:
1913
Datering bewerking:
1996, 2006, 2013
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Overbrenging van een overheidsarchief
Omvang:
38,5 m