Utrechtse Kronieken
sleutels tot de Utrechtse geschiedenis
Uw zoekacties: Domkapittel te Utrecht

216 Domkapittel te Utrecht ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Het kapittel en zijn leden
Het archief
Addendum
Inventaris
6. Prelatuurschappen, Vicarieën en Officies
6.2. Betrekkingen tussen het kapittel en de Proosdij
2280-2280 Akten waarbij verschillende domproosten beloven het akkoord van 1580 te zullen nakomen, met verklaringen ten behoeve van minderjarige proosten door hun vaders afgelegd
216 Domkapittel te Utrecht
Inventaris
6. Prelatuurschappen, Vicarieën en Officies
6.2. Betrekkingen tussen het kapittel en de Proosdij
2280-2280
Akten waarbij verschillende domproosten beloven het akkoord van 1580 te zullen nakomen, met verklaringen ten behoeve van minderjarige proosten door hun vaders afgelegd
Omvang:
1 omslag en 6 charters
Organisatie: Het Utrechts Archief
Anthonis van Boussu is op 26 augustus 1603 (oude stijl) overleden. Hij stond toen sinds geruime tijd onder curatele van het kapittel, op welks naam de leenbrieven gesteld zijn, nog tot 29 september 1603. Op 10 januari 1604 besloot het kapittel een verzoekschrift aan de Staten te presenteren om de domproosdij enige jaren lang niet te confereren, maar ten behoeve van de kerk te laten, om daaruit de penningen te betalen, die de Staten en het kapittel nog van de proosdij te vorderen hadden en tevens het huis te Doorn te herstellen. De dispositie over de proosdij kwam als punt 10 op de eerste beschrijvingsbrief van de Staten, maar de opinies bleken erg uiteen te lopen toen het in maart in behandeling kwam. Wel wilde men iemand nomineren, maar eerst het inkomen nader vernemen. Het kapittel had op 23 januari de erfenis van de proost gerepudieerd, het inde de jaren van gratie niet als erfgenaam, maar ad opus jus habentium, en belastte iemand uit zijn midden met het beheer van de schulden van de proost
Op 30 januari benoemde het mr. Johannes van Kuyck tot officiaal en stadhouder van de lenen en tijnzen van de proosdij. Op 27 augustus 1604 gaf het zijn secretaris last om alle gewenste inlichtingen te geven aan Simon Claesz. van Blanckendael, door de Staten gecommitteerd tot het beheer van de proosdijgoederen. Blijkens het leenregister fungeerde J. van Kuyck over de periode 1604-1616 en daarna Adriaan Ploos over de periode 1616-1618, krachtens aanstelling van het kapittel. In het domarchief berust in nr. 2295 een afschrift van de 13e rekening van Simon Claesz. van Blanckendael van de domproosdij over het jaar 1617 aan de Staten. De rendant bracht het slot in zijn 26e rekening van de gebeneficeerde goederen. Een extract uit zijn 14e of laatste rekening komt voor in de Handschriftencollectie van het Rijksarchief in Utrecht onder nr. 269. In 1618 einigde de vacature. Hugo van Zuylen van Nijvelt is 19 augustus 1618 door de Staten genomineerd, daarna door prins Maurits geëligeerd krachtens de instructie op het gouvernement van de lande van Utrecht en op 5 oktober toegelaten. Hij stierf op 16 mei 1630
Er moest nu rekening gehouden worden met de resolutie van de Staten van 5 september 1622 (zie Groot Placaatboek door Johan vande Water (Utrecht, 1729) dl. I 220), volgens welke de prelatuurschappen bij vacature 6 jaar lang aan het land moesten blijven. Ook is blijkens het leenregister in 1630-1636 de kanunnik Arent van Duverden als stadhouder van de lenen werkzaam geweest. Niettemin is reeds in 1633 aan de vervulling van de proosdij gedacht, zie de resoluties van de Staten van 8 mei, 28 juni, 11 juli, 7 augustus, en 31 oktober 1633. De geëligeerden nomineerden jhr. Frederik Henrick van Reede en de edelen jhr. Reynier van Goltstein. De prins koos de eerste, maar adviseerde tevens de goedkeuring van een tussen de twee candidaten getroffen overeenkomst, volgens welke Goltsteyn, die het huis Doorn enige jaren te voren in huur ontvangen had, dit zou kopen
De stad maakte bezwaar, ook het kapittel, men verneemt dan weer van de aanstaande vervulling van de proosdij uit de resoluties van de Staten van 4 februari, 16 februari, 5 december en 25 november 1636. De nieuw-benoemde had op de laatstgenoemde datum de overeenkomst te erkennen, tussen de heer van Nederhorst en zijn moeder aangegaan betreffende het huis Doorn en enige landen aldaar. Uit nr. 269 in voornoemde Handschriftencollectie blijkt, dat de vrouwe van Lier, moeder van de heer van Alkemade, de domproosdij gekocht had van jhr. Godart van Reede, heer van Nederhorst, voor fl. 21596,-, en dat de proosdij fl. 1200 per jaar opgebracht. Zij had tevens de imperiale prebende gekocht voor fl. 3200,-, waarin haar zoon op 4 december 1635 is toegelaten, één dag vóór de toelating tot de preposituur. De inkomsten zullen ook over 1636 door het land genoten zijn, terwijl in het leenregister vóór november 1636 de nieuwe proost niet uitgeeft. Na Cornelis van Lockhorst, heer van Alkemade (25 november 1636-17 Juni 1639) volgt weer een vacature. Volgens de resolutie van 5 september 1622 zou deze zes jaren hebben moeten duren, maar zij werd langer
Op 1 november 1639 hebben de Staten de goederen van de proosdij en van de thesaurie van de Dom bezwaard met een lening van fl. 30.000,-. In september 1649 spraken zij over een nominatie. De weduwe van de ontvanger van de gebeneficeerde goederen had van de proosdij niet kunnen rekenen, omdat de Staten geen beslissing genomen hadden omtrent de jaren van gratie. De stad Utrecht wilde alleen aan de nominatie van een proost meedoen, wanneer vaststond dat de provincie van de vacatures na het overlijden van de beide laatste proosten over 12 jaren geprofiteerd had. Dit werd aangenomen, ook dat de proosdij ruim 300 gulden jaarlijks aan het kantoor van de gebeneficeerde goederen betalen zou, terwijl het grootste deel van het in 1630 opgenomen geld ten laste van de thesaurie bleef, zie de resoluties van de Saten van 27 en 28 september en 2 en 4 oktober 1649. Elk van de drie leden nomineerde een persoon
De prins eligeerde de candidaat van het eerste lid. Cajus Laurentius, graaf van Brockdorff, is op 17 oktober 1649 (oude stijl) toegelaten. De procureur van zijn vader had een brief van Z.H. van 17 oktober (nieuwe stijl) overgelegd. Na overleg is een wijziging in het renversaal aangebracht, waarbij partijen aan gedane en nog te doene verkopingen gedacht kunnen hebben. De jaarlijkse uitkering aan het kantoor van de gebeneficeerde goederen liet te wensen over, zie de resoluties van de Gedeputeerde Staten van 18 februari 1663 en 29 september 1664. Op deze datum bepaalden Gedeputeerde Staten, dat de 12 jaren van carentie in 1649 geëxpireerd waren en dat Brockdorff de inkomsten van de proosdij had te ontvangen van 1650 af. De weduwe van de ontvanger Martens kreeg last het inkomen van de proosdij in te vorderen en te verrekenen over 1637, 1640, de helft van 1641-1644 en 1645-1649, terwijl de andere helft van de jaren 1641 en 1642 moest komen aan de erfgenamen van de domproost Lockhorst voor de jaren van gratie, en de helft van 1643 en 1644 aan de weduwe Martens. Frederick Wilhelm van Diest, geheim raad en envoyé van de keurvorst van Brandenburg, op 10 mei 1686 door Z.H. aangesteld tot domproost, vroeg de aggreatie van de Staten, die hem verleend is op 8 juli 1686. In de resoluties van het kapittel van 26 juli 1686 wordt hij genoemd als 'door hope' bekomen hebbende de domproosdij
Hij is op 16 januari 1701 toegelaten, nadat de graaf van Brockdorff had geresigneerd, met dipensatie van het statuut volgens welk de domproost een capitulair kanunnik moest zijn, als bezitter van de imperale prebende (wat ook al aan Brockdorff was toegestaan). Hij stierf op 3 februari 1726. Daarna kocht Pieter Roeters op 19 november 1726 de proosdij publiek van de Staten. Uit nr. 281 in de Handschriftencollectie blijkt, dat hij fl. 45.360 heeft betaald en wat hij daarvoor verkreeg. Op 4 december is hij toegelaten. Hij stierf in oktober 1755. Jhr. Daniël d' Ablaing, vrijheer van Giessenburg, is op grond van een akte van H.K.H. van 21 oktober 1755 toegelaten op 27 oktober daaropvolgend. Hij resigneerde in 1767 ten behoeve van Pieter de Smeth, die op 25 mei 1767 is toegelaten. Er hadden besprekingen plaats met de vader van de minderjarige proost, waarbij het geval van Brockdorff als precedent diende. Het bestuurswerk zou komen aan de officiaal en stadhouder van de lenen, die door het kapittel toegelaten werd. Op 15 september 1809 zond het kapittel van het overlijden van mr. Pieter de Smeth (van Alphen) op 7 september bericht aan de landdrost, ingevolge zijn aanschrijving van 17 september 1808. Een akte in het leenregister van 2 februari 1810 staat op naam van domdeken en kapittel vanwege de vacature van de domproosdij, de volgende beginnen 'Compareerde ter griffie van de lenen...'
Bijlage
Regesten
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1220-1811
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van het kapittel van de Dom te Utrecht (722) 1220-1811 (1841)
Auteur:
K. Heeringa
Datering toegang:
1929
Datering bewerking:
2003
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Overbrenging van een overheidsarchief
Omvang:
942 charters; 124 bladen kaarten; 22 bladen tekeningen; 170,28 m oude verpakking
Rubrieken: