Utrechtse Kronieken
sleutels tot de Utrechtse geschiedenis
Uw zoekacties: Kartuizerklooster Nieuwlicht bij Utrecht

1006-3 Kartuizerklooster Nieuwlicht bij Utrecht ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Algemeen
Vóór de reformatie
Kartuizerklooster Nieuwlicht te Utrecht
1006-3 Kartuizerklooster Nieuwlicht bij Utrecht
Inleiding
Vóór de reformatie
Kartuizerklooster Nieuwlicht te Utrecht
Organisatie: Het Utrechts Archief
Aan de oorsprong van het Utrechtse kartuizerklooster stonden heer Zweder van Abcoude en Gaasbeek en Tideman Grauwert, prior van het kartuizerklooster Genadendal bij Brugge. *  De laatste was afkomstig uit een bekende Utrechtse familie en had in de kartuizerorde snel carrière gemaakt. Kort voordat hij in 1391 werd overgeplaatst naar Utrecht voor de stichting van het klooster Nieuwlicht, was hij behalve prior van Genadendal bij Brugge ook visitator van de Nederduitse ordesprovincie. *  De oprichting van het Utrechtse kartuizerklooster is al in 1398 beschreven door Hendrik Egher van Kalkar in De ortu ac progressu Ordinis Cartusiensis. *  Deze Hendrik Egher van Kalkar was prior van Monnikhuizen bij Arnhem en in 1391 als visitator van de ordesprovincie nauw bij de stichting van Nieuwlicht betrokken. Omstreeks 1440 heeft een monnik van Nieuwlicht het stichtingsverhaal nog eens in sterk uitgebreide en gewijzigde vorm herschreven. * 
Naar aanleiding van twee bedevaarten naar Montreuil-sous-Laon, waar toen de zweetdoek van Veronica werd bewaard, schonk Zweder van Abcoude en Gaasbeek in 1391 500 oude Franse schilden uit zijn goederen te Putten en Strijen ten behoeve van de bouw van een kartuize bij de stad Utrecht. *  Daartoe heeft zijn geestelijke leidsman en vriend Tideman Grauwert, grondlegger en eerste prior van de Utrechtse kartuize, in 1392 samen met zijn medebroeders van de proost van het Utrechtse kapittel van St. Jan het goed Bloemendaal, ten noorden van de stad Utrecht en ten westen van het Oude Diep (Ondiep) bij de Vecht, aangekocht en in erfpacht ontvangen. *  In 1417 werd dit uitgebreid met de erfpacht van het naastgelegen goed In de Eng, pachtgoed van de stad Utrecht. * 
Nog in datzelfde stichtingsjaar 1392 legde Zweder van Abcoude en Gaasbeek de vermogensgrondslag van het klooster. Hij schonk de kartuizers gorzen en anderssoortige buitendijkse landen van zijn eigen heerlijkheid Putten en in het westelijk gedeelte van de Hoeksche Waard, die toentertijd de buitendijkse landen vormden van zijn heerlijkheid Strijen. * 
In 1392 werd op het goed Bloemendaal de eerste steen gelegd van de kartuize, in 1394 werd het toen gedeeltelijk voltooide gebouw gewijd *  , in 1396 werd de eerste steen gelegd van de kloosterkerk, een jaar later werd het klooster door het generaal kapittel van de kartuizers in de orde geïncorporeerd *  , waarna tenslotte in 1407 de kloosterkerk werd voltooid en gewijd. *  De kartuize Nieuwlicht lag aan de noordzijde van de stadsvrijheid van Utrecht, buiten de Weerdpoort, als geëximeerd gebied in het kerspel van de Utrechtse St. Jacobskerk. De kartuize Nieuwlicht behoorde in de periode 1392-1400 tot de ordesprovincie Provincia Theutoniae, van 1400 tot 1427 tot de Rijnprovincie, sedertdien eerst tot de Provincia Picardiae remotioris en tenslotte weer de Rijnprovincie. Vanuit het klooster Nieuwlicht werd in 1485 het kartuizerklooster Zonnenberg bij Kampen opgericht.
Het klooster heette officieel ‘De kartuize van het Nieuwe licht van St. Salvator in Bloemendaal buiten de stad Utrecht’, veelal afgekort tot ‘Nieuwlicht’ of ‘De Kartuizers’. In de Utrechtse toponymische traditie van na de Middeleeuwen is het klooster vooral bekend onder de naam ‘Chartroise’.
In en bij het klooster Nieuwlicht leefden volgens een opgave uit de vijftiende eeuw *  de navolgende groepen personen: ten eerste waren er natuurlijk de prior en het convent, waartoe behalve de (koor)monniken ook de novicen en de clerici werden gerekend. Vervolgens waren er de zogenaamde reddieten, monniken of lekenbroeders die eenvoudige arbeid voor het klooster verrichten en die met een minder strenge levenswijze kenden. Tot deze groep van arbeidskrachten behoorden ook de conversen (lekenbroeders) en de donati (half-religieuze arbeidscontractanten zonder eigen bezit). Tenslotte waren er nog de proveniers of kostkopers (prebendarii): personen die tegen betaling van een bepaalde som geld kost en inwoning van het klooster genoten.
De prior van Nieuwlicht werd in geheime stemming als overste gekozen door de leden van het convent, of benoemd door de prior-generaal van de Grande Chartreuse bij Grenoble en de overige leden van het generaal kapittel. De prior had uiteraard de algehele leiding over de kartuize en voerde het volledige financiële beheer. Het nemen van besluiten en uitvaardigen van akten van verwerving, verpanding en verpachting van goederen of van rentebrieven was een zaak van prior en convent gezamenlijk. Alleen bij verkoop of ruil van goederen had men toestemming nodig van de hoogste kartuizer instantie: de prior-generaal van de Grande Chartreuse en de overige leden van het generaal ordeskapittel. * 
De prior trad als een van de weinige monniken van de kartuize geregeld buiten het klooster in de openbaarheid en maakte inspectietochten naar de landerijen samen met de procurator. De prior maakte als enige monnik van de kartuize ook herhaaldelijk dienstreizen. Daarbij was hij gebonden aan de algemene richtlijnen van de orde ten aanzien van de grenzen van de bewegingsvrijheid buiten het klooster, de zogenaamde termini of termijnen.
Deze termijnen bepaalden ook de grenzen waarbinnen de procurator namens prior en convent mocht opereren. Deze functionaris (een monnik) trad uit hoofde van zijn taken per definitie buiten het klooster in de openbaarheid. De procurator ondersteunde de prior in het goederenbeheer en vertegenwoordigde het klooster bij de aanvaarding van schenkingen of aankoop van landerijen of bij andere rechtshandelingen. Soms beschikte een procurator over een algemene machtigingsakte inzake het beheer en trad hij op als een soort rentmeester namens de prior.
Voorts fungeerde in Nieuwlicht een van de monniken als vicaris, in de zestiende eeuw meestal aangeduid als rector. Deze gold als algemene plaatsvervanger van de prior bij diens afwezigheid. Deze had verder geen eigen verantwoordelijkheden. De sacrista had de zorg voor de gemeenschappelijke voorzieningen van de kartuize *  , namelijk voor de kerk, de altaren, de inventaris, de sacristie, de bibliotheek en het scriptorium. * 
Binnen de kloostermuren hadden de kartuizers van Nieuwlicht twee essentiële taken. Allereerst was daar de kopieerarbeid van manuscripten in het scriptorium en in samenhang daarmee de opbouw van een bibliotheek. Dat speelde vooral in de periode van 1440 tot 1520. *  Vervolgens moesten de kartuizers talloze memoriediensten houden, de administratie voeren van een immens aantal legaten en de graven verzorgen van de talloze weldoeners die in de kartuize hun laatste rustplaats voor zich hadden gereserveerd. Magna Galilea en Parva Galilea (Groot en Klein Galilea) heetten de twee algemene kloostervleugels, die beide als een soort knekelhuis waren ingericht.
Een andere belangrijke activiteit van de kartuizers vormde de ontginning van hun kloostergoederen. Samen met de procurator gaf de prior leiding aan bedijkingen, polderbeheer en akkerbouw door hun pachters en medewerkers op het eiland Putten en in het westen en midden van de Hoeksche Waard, in het bijzonder in de eerste helft van de vijftiende eeuw. Toen dat werk min of meer ten einde liep door grondverkoop of voltooiing van de bedijkingen en ontginningen, kwamen daar in de tweede helft van de vijftiende eeuw voor in de plaats de omvangrijke ontginningen van de toen pas verworven kartuizer gronden in de Stichtse venen onder Renswoude (onder meer te Emminkhuizen) en Rhenen (Veenendaal), en in mindere mate die van hun gronden in de Gelderse venen te Ederveen. Het betrof hier verveningen en ontginningen van uitgestrekte hoogvenen ten behoeve van de turfwinning.
In het begin van de Tachtigjarige Oorlog onderkenden de kartuizers meteen al dat hun klooster Nieuwlicht uiterst kwetsbaar lag bij oorlogshandelingen rond de stad Utrecht. Daarom waren er in 1572 nogal wat broeders de stad Utrecht ingevlucht. *  Tegelijkertijd gelastte het generaal kapittel van de orde uit voorzorg enkele overplaatsingen van Utrechtse kartuizers naar elders. De overige monniken keerden in 1573 terug naar hun klooster Nieuwlicht. *  De kloostergebouwen van Nieuwlicht hadden intussen veel te lijden van de troebelen. Dat werd nog erger toen in februari 1577 de Spaanse soldaten het kasteel Vredenburg te Utrecht moesten opgeven ten gevolge van de definitieve overgang van de stad naar de opstand tegen koning Filips II en de Spaanse kapitein en zijn soldaten enkele dagen kwartier maakten in Nieuwlicht. *  Zoiets moest verder voorkomen worden, vonden de Utrechtse leiders van stad en reformatie. Daarom lieten zij het kloostercomplex begin 1579 door eigen manschappen bezetten, uit vrees dat de Spaanse troepen het anders als uitvalsbasis zouden gebruiken bij een aanval op de stad. *  Omdat de monniken van deze bezetting veel overlast ondervonden, verlieten zij het klooster opnieuw en nu voorgoed.
Omstreeks 15 januari 1579 vestigden zij zich in de stad Utrecht, waar zij onderdak vonden in het ruime huis van domproost Cornelis van Mierop aan de Kromme Nieuwegracht (thans nr. 66). *  In 1580 eiste de stadsmagistraat dat de broeders hun klooster voor afbraak zouden verkopen. Toen de monniken dit weigerden, stelde het stadsbestuur bewaarders aan om verkoop en sloop zo gunstig mogelijk voor de stad te regelen. Nog datzelfde jaar werd het klooster voor afbraak door de stad verkocht. Alleen het poortgebouw en de boerderij mochten blijven staan. De materialen moesten gebruikt konden voor de fortificatie van de stad Utrecht *  , de bouw van de nieuwe Visbrug in de stad (1582) en voor de aankoop van salpeter. Omdat de kopers van de kloostergebouwen aanvankelijk, in ieder geval tot 1585, bij de betaling in gebreke bleven, kon de stad echter pas na verloop van jaren ten volle van deze transactie profiteren.
Na 1580 volgde in een bestek van nog geen dertien jaar een veelheid van opeenvolgende overheidsregelingen en bemoeiingen, aanvankelijk voornamelijk door de stad Utrecht maar weldra uitsluitend door de Staten van Utrecht. Ofschoon niet alle volledig geëffectueerd, leidden al die regelingen er uiteindelijk wel toe dat het convent opgeheven werd, dat de landerijen vervielen aan de Staten van Utrecht, die het bestuur daarover voerden en voor het beheer daarvan in 1593 een eigen rentmeester benoemden.
In juni 1580 vatten de Staten van Utrecht het plan op om de laatste monniken op alimentatie te stellen en een deel van de kartuizer goederen en landerijen aan te wenden voor de afbetaling van de Statenschulden *  en het onderhoud van de armen. *  Dit alimentatieplan werd in 1583 doorkruist door het advies van het generaal kapittel van de orde aan de monniken om zich te verspreiden en zich daartoe te melden bij de visitator van de kartuizer Rijnprovincie, waaronder het klooster Nieuwlicht toentertijd ressorteerde. Lang niet alle monniken gingen hierop in. Velen van hen, onder wie ook de prior, gaven de voorkeur aan de Statenalimentatie.
In 1582 wilden de overgebleven kartuizers het huis van wijlen domproost Cornelis van Mierop aan de Kromme Nieuwegracht, waarin zij op dat moment woonden, kopen. De Commissarissen tot de directie der geestelijke goederen wezen dit af. *  Het gevolg was dat zij in 1583 voorlopig in hun eigen huis aan de Oudegracht trokken. In 1593 bleken de laatste zes kartuizer monniken inmiddels verhuisd te zijn naar een pand aan de Mariaplaats te Utrecht.
Na de reformatie
De opheffing
De archieven
Inventaris
Bijlagen
1. Specificaties
2. Priors
3. Procurators
4. Rentmeesters
5. Concordantie op Catalogus van de archieven van de kleine kapittelen en kloosters (Utrecht 1905)
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1346-1811
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van het Kartuizerklooster Nieuwlicht bij Utrecht 1346-1811
Auteur:
C.A. van Kalveen
Datering toegang:
2004
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Overbrenging van een overheidsarchief
Omvang:
6 m
Archiefvormer(s):
 
Archiefvormer Rooms-katholieke kerk, Kartuizerklooster Nieuwlicht bij Utrecht
 
Archiefvormer Staten van Utrecht